| |
|
Studiekring
Belgisch
Kongo
|
|
*
*
*
*
*
|
Een
stukje Geschiedenis |
Vaak wordt beweerd dat België nooit de
bedoeling heeft gehad een koloniale mogendheid te worden. Inderdaad was er
in België in de negentiende eeuw van koloniale ambitie nauwelijks sprake.
Andere landen - zoals Engeland, Frankrijk, Portugal, Spanje en Nederland
- waren al lang in de weer om hun koloniale dromen te verwezenlijken. In het
jonge België koesterde maar een heel kleine groep dergelijke dromen: de
koning - eerst Leopold I (1831 - 1865), daarna Leopold II (1865 - 1909) - en
enkele van zijn naaste medewerkers. Zij konden op weinig begrip of
belangstelling rekenen bij de politieke klasse en kregen van hen geen enkele
steun.
Leopold I ondernam - zonder steun van de Belgische regering - verschillende
pogingen om een kolonie te verwerven, allemaal tevergeefs. Ook
Leopold
II moest op eigen houtje handelen. Dankzij de Engelse
ontdekkingsreiziger Stanley slaagde hij er in 1885 ten slotte wel in een
overzees gebied in handen te krijgen: zijn koloniale rijk werd Congo, een
gebied in Centraal-Afrika dat tachtig keer groter was dan België. De
Belgische regering en het
parlement
bleven daar vrij onbewogen bij. Zij gaven Leopold II wel de toestemming
staatshoofd te worden van Congo, maar wilden geen enkele financiële
verantwoordelijkheid dragen voor zijn koloniale ‘avontuur’. De
Congostaat zou dus het privé-terrein worden van Leopold II.
Van 1890 af raakte de Belgische staat dan toch betrokken bij het beleid van
de kolonie. Ook bij de bevolking groeide rond de eeuwwisseling de
belangstelling voor Congo. In de pers werd namelijk bittere kritiek geleverd
op de onmenselijke methodes die werden gehanteerd in de rubberoogst. Dat
zette de Belgische politici onder zware druk om het privé-terrein van de
koning officieel over te nemen. In 1908 werd Congo uiteindelijk een officiële
Belgische kolonie - en België een echte koloniale mogendheid. Overigens
werd de Belgische regering hiertoe niet alleen aangezet door humanitaire
overwegingen, maar ook - of vooral? - door de hoop op stevige winsten.
Intussen was immers duidelijk geworden dat met de kolonie grof geld kon
worden verdiend: de handel van rubber, ivoor en palmolie bleek erg
winstgevend.
Congo was van 1908 tot 1960 een Belgische kolonie. Officieel werd Congo
bestuurd door de koning, bijgestaan door de
minister
van Koloniën. Naast de koloniale administratie waren er nog twee
belangrijke pijlers waarop het bestuur steunde: de grote
privé-ondernemingen
en de
Kerk.In het algemeen was het Belgische koloniale beleid erg paternalistisch: de
Congolezen moesten
‘mini-Belgen’
worden. Het Belgische beleid had ontegensprekelijk goede kanten: er werd
veel aandacht besteed aan landbouwontwikkeling, gezondheidszorg en onderwijs
en er werd gezorgd voor een min of meer verdeelde welvaart. Aan de andere
kant had de Belgische regering nooit een visie op de toekomst van de kolonie
en haar bevolking - en dat zou zich wreken vanaf het einde van de jaren
vijftig...
Na de Tweede Wereldoorlog nam in de hele wereld het streven naar
onafhankelijkheid toe. In de Belgische economische en politieke kringen
dachten echter velen dat Congo nog heel lang - of zelfs eeuwig - een kolonie
zou blijven. Men onderschatte het politieke bewustzijn van de Congolezen.
Het gevolg daarvan was dat de Belgische machthebbers compleet onvoorbereid
waren op de Congolese onafhankelijkheid. Toen in januari 1959 in Kinshasa
(toen nog Leopoldstad) zware rellen uitbraken, reageerde de regering met
verdeeldheid en paniekvoetbal. Uiteindelijk werd Congo op een erg snelle en
chaotische manier op 1 juli 1960 volledig onafhankelijk.
Na de onafhankelijkheid bleven de anarchie en de chaos in Congo voortduren.
Periodes van relatieve rust werden afgewisseld met bloedbaden en terreur.
Die terreur was onder meer het werk van
Mobutu,
de leider van een groep Congolese nationalisten die in het midden van de
jaren zestig de macht in handen nam en dertig jaar lang met ijzeren hand het
land, dat hij Zaïre liet noemen, regeerde. De relatie tussen België en
‘kwelgeest’ Mobutu was nu eens koel, dan weer vijandig, soms hartelijk
en in het algemeen erg problematisch. Het Belgische beleid tegenover de
ex-kolonie bleek vaak onzeker en inconsequent. Mobutu overleed in september
1997. Sindsdien is het bestuur van het land - dat nu opnieuw Congo wordt
genoemd - in de handen van het zelfbenoemde staatshoofd Kabila. Ook hij is
er tot nu toe nog niet in geslaagd om een greep te krijgen op de eindeloze
problemen van het land.
Overigens bestond het Belgische ‘imperium’ niet alleen uit Congo. Na de
Eerste Wereldoorlog kwam België - opnieuw door een reeks toevalligheden -
in het bezit van Rwanda en Burundi. Volgens het Verdrag van Versailles
verloor Duitsland al zijn kolonies. Belgisch-Congo grensde in het oosten aan
Rwanda en Burundi, die samen Deutsch Ost-Afrika vormden. In 1922 werden die
twee gebieden door de Volkenbond als mandaatgebied onder Belgisch beheer
geplaatst. De onafhankelijkheid van de twee mandaatgebieden verliep voor
België veel makkelijker dan de Congolese onafhankelijkheid, maar voor de
Rwandese en Burundese bevolking vormde het het begin van een lange
lijdensweg, gekenmerkt door herhaaldelijke massale moordpartijen tussen
Hutu’s en Tutsi’s.
Ten slotte blijft nog de vraag hoe sterk het koloniale verleden van België
aanwezig is in het ‘collectieve bewustzijn’ van de Belgische bevolking.
Die bevolking heeft nooit echt interesse gehad voor het overzeese imperium.
Toch had zij er wel mee te maken: iedere familie telde wel een pater of
zuster die "in de Congo zat". Kinderen verzamelden zilverpapier
voor de "arme negertjes" en hadden in de klas een zwart figuurtje
staan dat dankbaar ja knikte als je er een muntje ingooide. Verder zijn ook
ontelbare plastic zakken met Belgische afdankertjes in de kolonie
terechtgekomen. En ten slotte bestaat ook in België een
koloniale
literatuur.
|
|
Leopold II
Leopold II was koning van België van 1865 tot
1909. In die periode werd de binnenlandse politiek door enkele belangrijke
gebeurtenissen beheerst: de hevigste schooloorlog uit de Belgische
geschiedenis (1879-1884), de groeiende invloed van de Vlaamse Beweging en
arbeidersbewegingen, economische crisis en sociale onrust, democratische
hervormingen van het kiesstelsel enzovoort. Toch bleek dit voor de koning
niet te volstaan. Hij wilde absoluut een kolonie: toen hij terugkeerde van
een reis naar Athene bracht hij een stuk marmer mee, waarin hij de tekst
liet graveren: "Il faut une colonie a la Belgique" (België moet
een kolonie krijgen). Ongetwijfeld moest zo’n kolonie een uitlaatklep
vormen voor zijn legendarische ongebreidelde energie. Daarnaast vormt ook de
Belgische binnenlandse politiek van die tijd een verklaring voor zijn
ambitieuze plannen: de toenemende democratisering zorgde ervoor dat de rol
van de monarchie steeds kleiner werd. De koning verloor meer en meer zijn
greep op het binnenlandse beleid en concentreerde zich dus in toenemende
mate op zijn persoonlijke plannen: de kolonisatie van Midden-Afrika en
stedebouwkundige projecten in Brussel en Oostende.
Maar wat wilde hij met een kolonie aanvangen? Wat waren zijn beweegredenen?
Om anderen van zijn ideeën te overtuigen gebruikte hij alle argumenten die
hij vinden kon: economische, humanitaire en nationalistische. Aanvankelijk
dacht hij dat koloniën Belgische bevolkingsoverschotten konden opnemen en
zo het nijpende sociale probleem konden oplossen. Toen hij echter
Midden-Afrika als expansiegebied gekozen had, verdwenen de humanitaire
redenen al snel en streefde hij alleen nog naar een ‘colonie
d’exploitation’: een kolonie moest geëxploiteerd worden. Dat prees hij
als een grootse taak, op grond van een nationalistische en economische
redenering: ‘Door de zaak van de mensheid en de vooruitgang te dienen
treden de volkeren van de tweede rang op als nuttige leden van de grote
familie der naties. Een industrie- en handelsnatie als de onze moet zich
meer dan enige andere inspannen om afzetmarkten te veroveren voor al zijn
werkers, intellectuelen, kapitalisten of handarbeiders. Deze patriottische
zorgen hebben mijn hele leven beheerst. Zij zijn het die de schepping van
het oeuvre africaine hebben bepaald.’ Weldra verdween echter ook
het patriottische aspect uit zijn motivatie: na 1876 hoefde het zelfs geen Belgische
kolonie meer te zijn, maar een Afrikaans rijk dat voor hem een wingewest
zou zijn.
|
Parlement
Hoe de verschillende politieke partijen
reageerden op de koloniale activiteiten van de koning blijkt uit het
volgende:
n de
parlementaire debatten van die tijd doken overigens ideologische
tegenstellingen op, die zwaar zijn blijven wegen op het Afrikabeleid: katholieken tegen vrijzinnigen.
In België - een verhaal over land en volk schrijft Guido
Peeters: "De liberalen vreesden dat de katholieken het heilloze
klerikalisme over de wereld zouden verspreiden, terwijl de
katholieken na een eerste uitbarsting van naïef enthousiasme over
Leopolds menslievendheid al spoedig overal vrijmetselaars en atheïsten
aan het werk meenden te zien. Voor de socialisten was de zaak nog
eenvoudiger. Zij vonden dat ‘s konings filantropie beter besteed
zou zijn aan de verpauperde arbeidersmassa’s in eigen land.",
pp. 9 - 10..
|
Minister van Koloniën
Voor de minister van Koloniën hadden de
Belgische politici even weinig belangstelling als voor de kolonie zelf. Ter
illustratie:
In Het laatste gesprek gaf
Gaston Eyskens [ jarenlang eerste minister] volmondig toe dat er in
België vanuit de politieke wereld weinig of geen interesse bestond
voor Kongo: "Wanneer een regering werd gevormd, dan werd er een
minister van Koloniën aangeduid, om het even wie. Die moest Kongo
niet kennen, die moest nooit in Kongo geweest zijn, dat was niet
nodig. (...) De ministers wisten weinig van Kongo. Daarenboven, de
minister van Koloniën maakte deel uit van de Belgische regering,
maar die stond zo een beetje aan de kant. Die was zoals een
burgemeester van een grote stad, dat wil zeggen dat die alles kon
doen zoals een burgemeester. Die was voor alles bevoegd." Die
krasse taal van een bevoorrechte getuige als Eyskens toont
overduidelijk aan dat het reilen en zeilen van de kolonie bij de
Belgische regering allesbehalve prioritair was. De hoofdreden
daarvoor, zo stelde Eyskens nog, was dat de minister van Koloniën
nooit geld vroeg: "De begroting van Koloniën werd betaald door
Kongo, de verwarming van de gebouwen van het ministerie van Koloniën
te Brussel werd betaald door Kongo, door de rechten geheven op de
uitvoer van koper, van palmolie enz. En zolang de minister geen geld
vroeg en zolang er geen incidenten waren, liet men hem doen. Kongo
was financieel ‘self-supporting’ voor ons."
|
Privé-ondernemingen
In Kongo waren zowel Belgische als
internationale ondernemingen actief. De kolonie was dan ook een paradijs
voor de industrie: de erg rijke ondergrond bevatte onder meer koper, goud,
diamant, tin en uranium. De ondernemers hadden erg veel macht en namen vaak
de rol over van de niet zo sterk aanwezige Belgische staat, door voor
onderwijs, gezondheidszorg en een betere infrastructuur te zorgen.
|
De Kerk
Het was koning Leopold II die in 1888 met
paus Leo XIII een akkoord bereikte over de missionering van Congo. Er werden
een 700-tal missioniarisposten gevestigd. Die zorgden voor onderwijs en
geneeskundige verzorging. Het onderwijs was in Congo in vergelijking met
andere Afrikaanse landen meer dan behoorlijk, op het universitair onderwijs
na. Tot 1946 bestond er uitsluitend katholiek onderwijs. Toen werd dat
monopolie echter doorbroken en werden de Belgische ideologische
tegenstellingen overgeplant naar de kolonie. In België uit Afrika? geeft
Jos Bouveroux een sprekend voorbeeld: nadat de eerste (katholieke)
universiteit van Lovanium in 1954 door de Kerk werd gesticht, volgde twee
jaar later de rijksuniversiteit van Lubumbashi (het toenmalige
Elizabethstad).
|
Mini-Belgen
Het
paternalistische koloniale beleid van de Belgen werd door het weekblad Knack
samengevat als volgt: "De Kongolees was een kind, een onmondige, die
tot een soort westerling-met-een-zwarte-huid moest worden opgevoed, heel
traag en heel geleidelijk, stap voor stap, van de basis naar de top. De
Kongolezen zouden bijna totaal verbelgischt worden: zelfs de syndicale
structuren werden overgeplant, de schoolstrijd, de taalstrijd zelfs en wel
in die mate dat het scheldwoord sale flamin het equivalent van sale
macaque zou worden."
|
Mobutu
In november 1965 werd in Kongo een
niet-bloedige staatsgreep gepleegd door generaal Mobutu. Hij schakelde de
oppositie uit en richtte een eenpartijstaat op. Mobutu en zijn medestanders
waren Kongolese nationalisten die het Kongolese volk een nieuw besef van
eigenwaarde wilden geven. Met dat doel voor ogen startte Mobutu de
zogenoemde authenticiteitspolitiek. Die politiek moest alle resten van het
kolonialisme opruimen en werd dan ook gekenmerkt door economisch
nationalisme en een streven naar complete onafhankelijkheid en naar absolute
macht. Omwille van de authenticiteit werd de naam Kongo gewijzigd in Zaïre,
werden alle voornamen weer Afrikaans en liet Mobutu zich naar Afrikaanse
traditie de Chef noemen.
Mobutu werd lange tijd stilzwijgend gesteund door westerse landen, die in
zijn bewind een middel zagen om een communistische expansie in Afrika tegen
te houden.
Het nationalistische economische beleid zorgde in de jaren zeventig voor een
complete chaos in het land en ook daarna droeg het niets bij tot de
ontwikkeling van het land, eerder integendeel. Zaïre bleef afhankelijk van
het westerse kapitalisme en van westerse hulp en raakte steeds meer in onmin
met zijn schuldeisers, de Wereldbank en het IMF. Als er al eens geld was,
dan moest dat aangewend worden voor de aflossing van de westerse schulden,
of dan had Mobutu het nodig om zijn positie veilig te stellen en het leger
zoet te houden.
Vanaf 1990 zakte het land steeds verder weg in anarchie en chaos. Met het
einde van de Koude Oorlog verdwenen ook het westerse begrip en geduld voor
Mobutu. De Verenigde Staten, Frankrijk en België ondernamen wel
herhaaldelijk pogingen om weer wat orde te brengen in de regio, maar
tevergeefs. In mei 1997 verliet Mobutu het land, op de vlucht voor
rebellenleider Kabila en zijn troepen die vanuit Oost-Zaïre in de richting
van de hoofdstad, Kinshasa, opmarcheerden. Mobutu overleed vier maanden
later. Zaïre heet nu weer Congo en wordt bestuurd door Kabila en de zijnen,
maar de chaos, het economische verval en de stuurloosheid van het land zijn
gebleven.
|
Koloniale literatuur
In 1908 gingen met de eerste pioniers ook de
eerste Vlamingen naar Belgisch Congo. Dit betekende echter niet dat er in de
kolonie al dadelijk een officieel Vlaams cultuurleven kon ontstaan: de
Belgische taalsituatie van die tijd werd er weerspiegeld, wat betekent dat
alleen het Frans er als officiële taal werd gebruikt. Vlaamse culturele
organisaties en evenementen zouden dus enkel op basis van privé-initiatief
kunnen ontstaan. Dat zou pas gebeuren tijdens de Tweede Wereldoorlog: in
1942 werd het eerste Nederlandstalige tijdschrift in Congo gesticht, Band.
Daarnaast ontstonden in het hele gebied ‘Vlaamse Vriendenkringen’,
toneelgroepen, schuttersgilden en volksdansgroepen. Naast Band werd
een tijdschrift voor Vlaams-Afrikaanse literatuur opgericht, Zuiderkruis,
en letterkundigen, kunstschilders en toneelgezelschappen uit Vlaanderen
kwamen in de kolonie hun bijdrage leveren tot wat de auteurs van Geschiedenis
van de Vlaams-Afrikaanse letterkunde een ‘nieuwe persoonlijkheid’
noemen:
De Vlamingen begonnen aan te voelen dat er
iets veranderde in hen. Niet een vervreemding of een afwerpen van de
oude traditie doch aan de Vlaamse traditie en erfenis waren nieuwe
elementen toegevoegd, door de ontmoeting met andere culturen: het
obsederende Afrika, en daarnaast Franse, Portugese, Griekse invloeden...
Deze nieuwe persoonlijkheid zou men noemen: de Vlaams-Afrikaanse. Gans
deze ontwikkeling vinden we getekend in de letterkundige scheppingen van
Vlamingen in Congo, later ook in Ruanda en Burundi. Na door de verstikkingsdood bedreigd geweest
te zijn, was de Vlaming in Congo dubbel dankbaar voor de later verworven
mogelijkheid te leven in groepsverband en naar eigen vormen. Dit zou een
verrijking worden voor hemzelf. Het betekent ook een verrijking voor
gans de Vlaamse letterkunde.
Van de Vlaams-Afrikaanse literatuur die
verscheen in de koloniale tijd, van 1908 tot 1960 dus, wordt een overzicht
geboden in de anthologie Geschiedenis van de Vlaams-Afrikaanse
letterkunde. Dit werk verscheen in 1961, een jaar na de traumatiserende
dekolonisatie van Congo. De auteurs ervan vroegen zich dan ook af "of
de Vlaams-Afrikaanse letterkunde ooit nog - gelet op de politieke omkeer van
heden - tot een zelfstandige letterkunde zal uitgroeien". Die vraag
werd positief beantwoord. De onafhankelijkheid van Congo betekende niet het
einde van de Vlaams-Afrikaanse literatuur, maar eerder een nieuw begin: de
postkoloniale Congoroman bleek in het algemeen zelfs van een betere
literaire kwaliteit dan de "stuntelige gewrochten" die nog in de
kolonie zijn ontstaan (Albert van Hoeck, ‘Ontstaan van de post-koloniale
roman in 1959-1970’, 1989).
In de Congoroman kunnen drie richtingen onderscheiden worden. De eerste twee
richtingen zijn het sterkst vertegenwoordigd in de romans die kort na de
onafhankelijkheid ontstonden. De romanschrijvers van de eerste groep
negeerden toen de ‘afschuwelijke actualiteit’, door zich aan de oude
orde vast te klampen en al hun aandacht te richten op de inheemse bevolking.
Voorbeelden van die eerste stroming zijn Het levende beeld (Jac.
Bergeyk, 1963), Het duistere rijk (André Claeys, 1963) en Elke
dag rees weer de zon (Jan van den Weghe, 1963).
De auteurs van de tweede groep, zoals Daisy Ver Boven en Raf van de Linde,
maakten het onafhankelijkheidsdrama tot het hoofdthema van hun werk. Dat
deed ook Jef Geeraerts, ongetwijfeld de meest bekende Congo-auteur van het
Nederlandse taalgebied. In zijn debuut, Ik ben maar een neger (1962),
presenteert hij de hele problematiek van de Congolese emancipatie in één
individu, Gregoire Matsombo, een inheemse medische assistent die zich na de
vlucht van zijn Belgische chef in zijn geboortedorp gewetenloos laat
doorgaan voor een wonderdokter. Terwijl bij de andere auteurs nog wat hoop
blijft op een herstel van de relaties tussen Europeanen en Afrikanen, blijkt
bij Geeraerts alleen verbittering en nihilisme.
De verhalen van de derde stroming werden een hele tijd na 1960 geschreven.
Daarin valt vooral op dat de auteurs de gebeurtenissen van 1960 meer vanop
een afstand bekijken en meer aandacht hebben voor de psychologische evolutie
van hun blanke hoofdpersonages dan voor de inheemse bevolking of de gevolgen
van de onafhankelijkheid. Zulke ‘afstandelijke’ auteurs zijn Gerard
Soete, Mireille Cottenjé en Paul Brondeel.
Sinds 1970 is in de postkoloniale literatuur van echte vernieuwing geen
sprake meer, maar het genre blijft wel bestaan. Ook in de kinder- en
jeugdliteratuur duikt Congo op als decor of als centraal thema. Het
koloniale verleden van België blijft dus ook in de literatuur sporen
nalaten.
|
Bronnen :
Blom, J.C.H. en E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de
Nederlanden, Nijgh en Van Ditmar Universitair, Rijswijk, 1993.
Bouveroux, J. België uit Afrika? Rwanda, Boeroendi en
Zaire, Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 1994.
Geeraerts, J. Ik ben maar een neger. Manteau,
Antwerpen/Amsterdam, 1962.
Hoeck, A. van. ‘Ontstaan van de post-koloniale roman in
1959 - 1970.’ In: Vlaanderen, Jaargang 38, nr. 2, maart-april 1989
(themanummer De Afrika-roman in Vlaanderen), pp. 2-9.
Kossmann, E.H., De lage landen 1780 / 1980. Twee eeuwen
Nederland en België. Deel I 1780 - 1914, Agon, Amsterdam, 1986.
Kossmann, E.H., De lage landen 1780 / 1980. Twee eeuwen
Nederland en België. Deel II 1914 - 1980, Agon, Amsterdam, 1986.
Verthé, A. en B. Henry. Geschiedenis van de
Vlaams-Afrikaanse letterkunde. Davidsfonds, Leuven, 1961.
NEDWEB (Informatie voor de neerlandistiek van de
Nederlandistik) |
|
Hedendaagse staatkundige
indeling
|
Website created by
(2008-2010)
|
|